Niederländisch
Detailübersetzungen für opbruisen (Niederländisch) ins Spanisch
opbruisen:
-
opbruisen (mousseren; sprankelen; tintelen)
Konjugationen für opbruisen:
o.t.t.
- bruis op
- bruist op
- bruist op
- bruisen op
- bruisen op
- bruisen op
o.v.t.
- bruiste op
- bruiste op
- bruiste op
- bruisten op
- bruisten op
- bruisten op
v.t.t.
- ben opgebruist
- bent opgebruist
- is opgebruist
- zijn opgebruist
- zijn opgebruist
- zijn opgebruist
v.v.t.
- was opgebruist
- was opgebruist
- was opgebruist
- waren opgebruist
- waren opgebruist
- waren opgebruist
o.t.t.t.
- zal opbruisen
- zult opbruisen
- zal opbruisen
- zullen opbruisen
- zullen opbruisen
- zullen opbruisen
o.v.t.t.
- zou opbruisen
- zou opbruisen
- zou opbruisen
- zouden opbruisen
- zouden opbruisen
- zouden opbruisen
diversen
- bruis op!
- bruist op!
- opgebruist
- opbruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opbruisen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
burbujear | geborrel; opbruising | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
burbujear | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | klingelen; rinkelen; sakkeren; tingelen; tinkelen |
chispear | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | fonkelen; glimmen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen; vonken |
espumar | mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen | schuim vormen; schuimen |