Niederländisch
Detailübersetzungen für losgooien (Niederländisch) ins Spanisch
losgooien:
-
losgooien (loswerpen)
Konjugationen für losgooien:
o.t.t.
- gooi los
- gooit los
- gooit los
- gooien los
- gooien los
- gooien los
o.v.t.
- gooide los
- gooide los
- gooide los
- gooiden los
- gooiden los
- gooiden los
v.t.t.
- heb losgegooid
- hebt losgegooid
- heeft losgegooid
- hebben losgegooid
- hebben losgegooid
- hebben losgegooid
v.v.t.
- had losgegooid
- had losgegooid
- had losgegooid
- hadden losgegooid
- hadden losgegooid
- hadden losgegooid
o.t.t.t.
- zal losgooien
- zult losgooien
- zal losgooien
- zullen losgooien
- zullen losgooien
- zullen losgooien
o.v.t.t.
- zou losgooien
- zou losgooien
- zou losgooien
- zouden losgooien
- zouden losgooien
- zouden losgooien
en verder
- ben losgegooid
- bent losgegooid
- is losgegooid
- zijn losgegooid
- zijn losgegooid
- zijn losgegooid
diversen
- gooi los!
- gooit los!
- losgegooid
- losgooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für losgooien:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
soltar | loslating; losraken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
desplegar | losgooien; loswerpen | afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; openspreiden; openvouwen; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen |
soltar | losgooien; loswerpen | afgespen; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; doorslaan; eraf gaan; eruitstappen; laten gaan; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; niet vasthouden; open krijgen; opgeven; ophouden; opsturen; posten; scheiden; stoppen; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden |