Niederländisch
Detailübersetzungen für kwebbel (Niederländisch) ins Spanisch
kwebbel:
-
de kwebbel (klep; kletskous; kletskop; babbelaar; zwammer; zwetser; kletsmajoor; leuteraar)
la charladora; la parlanchina; la habladora; el parlanchines; el hablador; la parlanchín; el charlatán; la charlatana; el charlador
Übersetzung Matrix für kwebbel:
Verwandte Wörter für "kwebbel":
kwebbel form of kwebbelen:
-
kwebbelen (praten; spreken; wauwelen; babbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren)
hablar; parlar; hacer correr la voz; contar; comunicar; difundir; parlanchinear; conversar; parlotear; delatar-
hablar Verb
-
parlar Verb
-
hacer correr la voz Verb
-
contar Verb
-
comunicar Verb
-
difundir Verb
-
parlanchinear Verb
-
conversar Verb
-
parlotear Verb
-
delatar Verb
-
-
kwebbelen (kletsen; babbelen; ratelen)
Konjugationen für kwebbelen:
o.t.t.
- kwebbel
- kwebbelt
- kwebbelt
- kwebbelen
- kwebbelen
- kwebbelen
o.v.t.
- kwebbelde
- kwebbelde
- kwebbelde
- kwebbelden
- kwebbelden
- kwebbelden
v.t.t.
- heb gekwebbeld
- hebt gekwebbeld
- heeft gekwebbeld
- hebben gekwebbeld
- hebben gekwebbeld
- hebben gekwebbeld
v.v.t.
- had gekwebbeld
- had gekwebbeld
- had gekwebbeld
- hadden gekwebbeld
- hadden gekwebbeld
- hadden gekwebbeld
o.t.t.t.
- zal kwebbelen
- zult kwebbelen
- zal kwebbelen
- zullen kwebbelen
- zullen kwebbelen
- zullen kwebbelen
o.v.t.t.
- zou kwebbelen
- zou kwebbelen
- zou kwebbelen
- zouden kwebbelen
- zouden kwebbelen
- zouden kwebbelen
diversen
- kwebbel!
- kwebbelt!
- gekwebbeld
- kwebbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze