Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
amanecer
|
|
aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
|
desaparecer
|
|
afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
|
reproche
|
kwalijk nemen; verwijt
|
berisping; bezwaar; blaam; gisping; grief; het klagen; klacht; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt
|
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
amanecer
|
aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen
|
aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; krieken; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
amonestar
|
aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
|
arrebatar
|
aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen
|
aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; berispen; beschuldigen; blameren; doordrijven; gappen; geweld gebruiken; gispen; inpikken; jatten; laken; nadragen; ontvreemden; ontworstelen; ontwringen; pikken; stelen; verdonkeremanen; verhuizen; verkassen; vervreemden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegkapen; wegpikken; zich door te worstelen bevrijden
|
desacreditar
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
afkraken; katten; kraken; kritiseren
|
desaparecer
|
aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen
|
achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; inslapen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen
|
echar en cara
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
hardvallen; onvriendelijk bejegenen
|
escandalizar
|
aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen
|
aanstoot geven; blameren; choqueren; schandaliseren; schokken; shockeren
|
recriminar
|
aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
wrok koesteren; wrokken
|
reprochar
|
aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
|
hardvallen; loskrijgen; losmaken; lostornen; onvriendelijk bejegenen; tornen; uithalen; uittrekken
|