Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. koekeloeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für koekeloeren (Niederländisch) ins Spanisch

koekeloeren:

koekeloeren Verb (koekeloer, koekeloert, koekeloerde, koekeloerden, gekoekeloerd)

  1. koekeloeren
    acechar; mirar; espiar

Konjugationen für koekeloeren:

o.t.t.
  1. koekeloer
  2. koekeloert
  3. koekeloert
  4. koekeloeren
  5. koekeloeren
  6. koekeloeren
o.v.t.
  1. koekeloerde
  2. koekeloerde
  3. koekeloerde
  4. koekeloerden
  5. koekeloerden
  6. koekeloerden
v.t.t.
  1. heb gekoekeloerd
  2. hebt gekoekeloerd
  3. heeft gekoekeloerd
  4. hebben gekoekeloerd
  5. hebben gekoekeloerd
  6. hebben gekoekeloerd
v.v.t.
  1. had gekoekeloerd
  2. had gekoekeloerd
  3. had gekoekeloerd
  4. hadden gekoekeloerd
  5. hadden gekoekeloerd
  6. hadden gekoekeloerd
o.t.t.t.
  1. zal koekeloeren
  2. zult koekeloeren
  3. zal koekeloeren
  4. zullen koekeloeren
  5. zullen koekeloeren
  6. zullen koekeloeren
o.v.t.t.
  1. zou koekeloeren
  2. zou koekeloeren
  3. zou koekeloeren
  4. zouden koekeloeren
  5. zouden koekeloeren
  6. zouden koekeloeren
diversen
  1. koekeloer!
  2. koekeloert!
  3. gekoekeloerd
  4. koekeloerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für koekeloeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
espiar loeren
mirar aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken; kijken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
acechar koekeloeren beloeren; gluren; loeren; scherp kijken; stiekem kijken
espiar koekeloeren afloeren; begluren; beloeren; bespieden; bespioneren; gluren; loeren; scherp kijken; spieden; spioneren; stiekem kijken; verspieden
mirar koekeloeren aankijken; aanschouwen; bekijken; beproeven; blikken; blikken werpen; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; keuren; kijken; observeren; onderscheiden; onderzoeken; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; speurend kijken; staren; te zien krijgen; testen; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; waarnemen; zien