Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für inscheuren (Niederländisch) ins Spanisch

inscheuren:

inscheuren [znw.] Nomen

  1. inscheuren
    el romper; el rasgar

inscheuren Verb (scheur in, scheurt in, scheurde in, scheurden in, ingescheurd)

  1. inscheuren (scheuren)

Konjugationen für inscheuren:

o.t.t.
  1. scheur in
  2. scheurt in
  3. scheurt in
  4. scheuren in
  5. scheuren in
  6. scheuren in
o.v.t.
  1. scheurde in
  2. scheurde in
  3. scheurde in
  4. scheurden in
  5. scheurden in
  6. scheurden in
v.t.t.
  1. heb ingescheurd
  2. hebt ingescheurd
  3. heeft ingescheurd
  4. hebben ingescheurd
  5. hebben ingescheurd
  6. hebben ingescheurd
v.v.t.
  1. had ingescheurd
  2. had ingescheurd
  3. had ingescheurd
  4. hadden ingescheurd
  5. hadden ingescheurd
  6. hadden ingescheurd
o.t.t.t.
  1. zal inscheuren
  2. zult inscheuren
  3. zal inscheuren
  4. zullen inscheuren
  5. zullen inscheuren
  6. zullen inscheuren
o.v.t.t.
  1. zou inscheuren
  2. zou inscheuren
  3. zou inscheuren
  4. zouden inscheuren
  5. zouden inscheuren
  6. zouden inscheuren
en verder
  1. ben ingescheurd
  2. bent ingescheurd
  3. is ingescheurd
  4. zijn ingescheurd
  5. zijn ingescheurd
  6. zijn ingescheurd
diversen
  1. scheur in!
  2. scheurt in!
  3. ingescheurd
  4. inscheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inscheuren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rasgar inscheuren verscheuring
romper inscheuren afbraak; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desgarrar inscheuren; scheuren afrukken; afscheuren; ergens uitscheuren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken
desgarrarse inscheuren; scheuren losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten
rasgar inscheuren; scheuren afrukken; afscheuren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; uitrukken; uitscheuren
romper aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten
tomar parte en una carrera inscheuren; scheuren
transportar en avión inscheuren; scheuren
volar inscheuren; scheuren laten exploderen; navigeren; opblazen; opwaaien; per vliegtuig reizen; vliegen; vliegtuig besturen; voorbijvliegen
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
volar laten exploderen; opblazen