Niederländisch
Detailübersetzungen für hanteren (Niederländisch) ins Spanisch
hanteren:
-
hanteren (bezigen; gebruiken; gebruik maken van)
usar; utilizar; aprovechar; hacer uso de; consumir; emplear; introducir; iniciar-
usar Verb
-
utilizar Verb
-
aprovechar Verb
-
hacer uso de Verb
-
consumir Verb
-
emplear Verb
-
introducir Verb
-
iniciar Verb
-
Konjugationen für hanteren:
o.t.t.
- hanteer
- hanteert
- hanteert
- hanteren
- hanteren
- hanteren
o.v.t.
- hanteerde
- hanteerde
- hanteerde
- hanteerden
- hanteerden
- hanteerden
v.t.t.
- heb gehanteerd
- hebt gehanteerd
- heeft gehanteerd
- hebben gehanteerd
- hebben gehanteerd
- hebben gehanteerd
v.v.t.
- had gehanteerd
- had gehanteerd
- had gehanteerd
- hadden gehanteerd
- hadden gehanteerd
- hadden gehanteerd
o.t.t.t.
- zal hanteren
- zult hanteren
- zal hanteren
- zullen hanteren
- zullen hanteren
- zullen hanteren
o.v.t.t.
- zou hanteren
- zou hanteren
- zou hanteren
- zouden hanteren
- zouden hanteren
- zouden hanteren
en verder
- is gehanteerd
- zijn gehanteerd
diversen
- hanteer!
- hanteert!
- gehanteerd
- hanterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze