Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. gillen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gilt (Niederländisch) ins Spanisch

gillen:

gillen Verb (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)

  1. gillen (schreeuwen; krijsen)
  2. gillen (janken; brullen)

Konjugationen für gillen:

o.t.t.
  1. gil
  2. gilt
  3. gilt
  4. gillen
  5. gillen
  6. gillen
o.v.t.
  1. gilde
  2. gilde
  3. gilde
  4. gilden
  5. gilden
  6. gilden
v.t.t.
  1. heb gegild
  2. hebt gegild
  3. heeft gegild
  4. hebben gegild
  5. hebben gegild
  6. hebben gegild
v.v.t.
  1. had gegild
  2. had gegild
  3. had gegild
  4. hadden gegild
  5. hadden gegild
  6. hadden gegild
o.t.t.t.
  1. zal gillen
  2. zult gillen
  3. zal gillen
  4. zullen gillen
  5. zullen gillen
  6. zullen gillen
o.v.t.t.
  1. zou gillen
  2. zou gillen
  3. zou gillen
  4. zouden gillen
  5. zouden gillen
  6. zouden gillen
diversen
  1. gil!
  2. gilt!
  3. gegild
  4. gillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gillen [de ~] Nomen, Plural

  1. de gillen (schreeuwen; roepen; kreten)
    el chillidos; el gritos; el aullidos; el alaridos

Übersetzung Matrix für gillen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alaridos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gegil; gekrijs; geschreeuw
aullidos gillen; kreten; roepen; schreeuwen
chillar joelen
chillidos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gebrul; gebulder; gegier; gegil; gekrijs; geschreeuw
gritos gillen; kreten; roepen; schreeuwen gebrul; gebulder; gegier; gegil; gekrijs; geschreeuw
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aullar brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen brullen; emmeren; grienen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; sniffen; snikken; snotteren; uitjouwen; wenen
berrear gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; huilen; janken; krijsen; roepen
bramar brullen; gillen; janken blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; huilen; janken; joelen; krijsen; razen; schreeuwen; tekeergaan; tieren; uitjouwen; vloeken
chillar brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
dar alaridos brullen; gillen; janken blèren; brullen; fluisteren; huilen; janken; krijsen; lispelen; roepen; sissen
dar gritos gillen; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; roepen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
dar voces gillen; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; roepen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
gritar brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krijsen; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
llorar brullen; gillen; janken bewenen; brullen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreien; snikken; snotteren; zich beklagen
rugir brullen; gillen; janken blèren; brullen; huilen; janken; ketteren; krijsen; sakkeren; vloeken
ulilar brullen; gillen; janken
vocear gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; het uitgillen; kwaken; kwekken; kwetteren; snateren; uitroepen; uitschreeuwen
vociferar brullen; gillen; janken; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; huilen; janken; jubelen; juichen; ketteren; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; tekeergaan; tetteren; tieren; uitvaren tegen; vloeken

Verwandte Wörter für "gillen":


Wiktionary Übersetzungen für gillen:

gillen
verb
  1. een harde schelle ongearticuleerde uitroep slaken

Cross Translation:
FromToVia
gillen quejar; aullar clamermanifester son opinion par des termes violents, par des cris.