Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. denderen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für denderen (Niederländisch) ins Spanisch

denderen:

denderen Verb (dender, dendert, denderde, denderden, gedenderd)

  1. denderen (dreunen; daveren)

Konjugationen für denderen:

o.t.t.
  1. dender
  2. dendert
  3. dendert
  4. denderen
  5. denderen
  6. denderen
o.v.t.
  1. denderde
  2. denderde
  3. denderde
  4. denderden
  5. denderden
  6. denderden
v.t.t.
  1. ben gedenderd
  2. bent gedenderd
  3. is gedenderd
  4. zijn gedenderd
  5. zijn gedenderd
  6. zijn gedenderd
v.v.t.
  1. was gedenderd
  2. was gedenderd
  3. was gedenderd
  4. waren gedenderd
  5. waren gedenderd
  6. waren gedenderd
o.t.t.t.
  1. zal denderen
  2. zult denderen
  3. zal denderen
  4. zullen denderen
  5. zullen denderen
  6. zullen denderen
o.v.t.t.
  1. zou denderen
  2. zou denderen
  3. zou denderen
  4. zouden denderen
  5. zouden denderen
  6. zouden denderen
diversen
  1. dender!
  2. dendert!
  3. gedenderd
  4. denderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

denderen [znw.] Nomen

  1. denderen (daveren; dreunen)
    el rimbombar; el resonar; el retumbar

Übersetzung Matrix für denderen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
resonar daveren; denderen; dreunen
retumbar daveren; denderen; dreunen
rimbombar daveren; denderen; dreunen gedreun
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
resonar daveren; denderen; dreunen de bal terugkaatsen; druisen; druist in tegen; echoën; galmen; herhalen; inklinken; met gelijke munt terugbetalen; met krachtige stem zingen; nabouwen; naklinken; napraten; nazeggen; resoneren; schallen; vergelden; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
retronar daveren; denderen; dreunen
retumbar daveren; denderen; dreunen de bal terugkaatsen; echoën; galmen; met gelijke munt terugbetalen; met krachtige stem zingen; naklinken; sakkeren; vergelden; weerklinken