Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. dateren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für dateren (Niederländisch) ins Spanisch

dateren:

dateren Verb (dateer, dateert, dateerde, dateerden, gedateerd)

  1. dateren (dagtekenen)
    datar; fechar
  2. dateren (teruggrijpen; teruggaan)

Konjugationen für dateren:

o.t.t.
  1. dateer
  2. dateert
  3. dateert
  4. dateren
  5. dateren
  6. dateren
o.v.t.
  1. dateerde
  2. dateerde
  3. dateerde
  4. dateerden
  5. dateerden
  6. dateerden
v.t.t.
  1. heb gedateerd
  2. hebt gedateerd
  3. heeft gedateerd
  4. hebben gedateerd
  5. hebben gedateerd
  6. hebben gedateerd
v.v.t.
  1. had gedateerd
  2. had gedateerd
  3. had gedateerd
  4. hadden gedateerd
  5. hadden gedateerd
  6. hadden gedateerd
o.t.t.t.
  1. zal dateren
  2. zult dateren
  3. zal dateren
  4. zullen dateren
  5. zullen dateren
  6. zullen dateren
o.v.t.t.
  1. zou dateren
  2. zou dateren
  3. zou dateren
  4. zouden dateren
  5. zouden dateren
  6. zouden dateren
en verder
  1. is gedateerd
  2. zijn gedateerd
diversen
  1. dateer!
  2. dateert!
  3. gedateerd
  4. daterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für dateren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
basarse en dateren; teruggaan; teruggrijpen berusten; gebaseerd zijn; ten grondslag liggen
datar dagtekenen; dateren
fechar dagtekenen; dateren
remontarse a dateren; teruggaan; teruggrijpen

Verwandte Definitionen für "dateren":

  1. er een datum op zetten1
    • hij dateerde zijn verslag niet1
  2. uit een bepaalde tijd stammen1
    • dat boek dateert uit de vorige eeuw1

Wiktionary Übersetzungen für dateren:

dateren
verb
  1. de datum van ontstaan bepalen

Cross Translation:
FromToVia
dateren fechar datermarquer la date de quelque chose.