Niederländisch
Detailübersetzungen für concipiëren (Niederländisch) ins Spanisch
concipiëren:
-
concipiëren
crear; diseñar; concebir; extraer; trazar; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala-
crear Verb
-
diseñar Verb
-
concebir Verb
-
extraer Verb
-
trazar Verb
-
proyectar Verb
-
sacar con pala Verb
-
trabajar con pala Verb
-
Konjugationen für concipiëren:
o.t.t.
- concipieer
- concipieert
- concipieert
- concipiëren
- concipiëren
- concipiëren
o.v.t.
- concipieerde
- concipieerde
- concipieerde
- concipieerden
- concipieerden
- concipieerden
v.t.t.
- heb geconcipieerd
- hebt geconcipieerd
- heeft geconcipieerd
- hebben geconcipieerd
- hebben geconcipieerd
- hebben geconcipieerd
v.v.t.
- had geconcipieerd
- had geconcipieerd
- had geconcipieerd
- hadden geconcipieerd
- hadden geconcipieerd
- hadden geconcipieerd
o.t.t.t.
- zal concipiëren
- zult concipiëren
- zal concipiëren
- zullen concipiëren
- zullen concipiëren
- zullen concipiëren
o.v.t.t.
- zou concipiëren
- zou concipiëren
- zou concipiëren
- zouden concipiëren
- zouden concipiëren
- zouden concipiëren
diversen
- concipieer!
- concipieert!
- geconcipieerd
- concipiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze