Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. bezaaien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezaaien (Niederländisch) ins Spanisch

bezaaien:

bezaaien Verb (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)

  1. bezaaien (inzaaien; zaaien)
  2. bezaaien (bestrooien)

Konjugationen für bezaaien:

o.t.t.
  1. bezaai
  2. bezaait
  3. bezaait
  4. bezaaien
  5. bezaaien
  6. bezaaien
o.v.t.
  1. bezaaide
  2. bezaaide
  3. bezaaide
  4. bezaaiden
  5. bezaaiden
  6. bezaaiden
v.t.t.
  1. heb bezaaid
  2. hebt bezaaid
  3. heeft bezaaid
  4. hebben bezaaid
  5. hebben bezaaid
  6. hebben bezaaid
v.v.t.
  1. had bezaaid
  2. had bezaaid
  3. had bezaaid
  4. hadden bezaaid
  5. hadden bezaaid
  6. hadden bezaaid
o.t.t.t.
  1. zal bezaaien
  2. zult bezaaien
  3. zal bezaaien
  4. zullen bezaaien
  5. zullen bezaaien
  6. zullen bezaaien
o.v.t.t.
  1. zou bezaaien
  2. zou bezaaien
  3. zou bezaaien
  4. zouden bezaaien
  5. zouden bezaaien
  6. zouden bezaaien
diversen
  1. bezaai!
  2. bezaait!
  3. bezaaid
  4. bezaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezaaien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
esparcir bestrooien; bezaaien distribueren; ronddelen; rondstrooien; uiteenspreiden; uitreiken; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; verspreiden; verstrooien
espolvorear bestrooien; bezaaien
salpicar bezaaien; inzaaien; zaaien doorspekken; larderen; opspatten; rijkelijk voorzien van; spatten; spetteren
sembrar bezaaien; inzaaien; zaaien