Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. annexeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für annexeren (Niederländisch) ins Spanisch

annexeren:

annexeren Verb (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)

  1. annexeren (overnemen; inlijven)

Konjugationen für annexeren:

o.t.t.
  1. annexeer
  2. annexeert
  3. annexeert
  4. annexeren
  5. annexeren
  6. annexeren
o.v.t.
  1. annexeerde
  2. annexeerde
  3. annexeerde
  4. annexeerden
  5. annexeerden
  6. annexeerden
v.t.t.
  1. heb geannexeerd
  2. hebt geannexeerd
  3. heeft geannexeerd
  4. hebben geannexeerd
  5. hebben geannexeerd
  6. hebben geannexeerd
v.v.t.
  1. had geannexeerd
  2. had geannexeerd
  3. had geannexeerd
  4. hadden geannexeerd
  5. hadden geannexeerd
  6. hadden geannexeerd
o.t.t.t.
  1. zal annexeren
  2. zult annexeren
  3. zal annexeren
  4. zullen annexeren
  5. zullen annexeren
  6. zullen annexeren
o.v.t.t.
  1. zou annexeren
  2. zou annexeren
  3. zou annexeren
  4. zouden annexeren
  5. zouden annexeren
  6. zouden annexeren
diversen
  1. annexeer!
  2. annexeert!
  3. geannexeerd
  4. annexerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für annexeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
incorporar bijvoegen; toevoegen
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adoptar annexeren; inlijven; overnemen aannemen; adopteren; beroeren; beïnvloeden; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; raken; treffen
anexar annexeren; inlijven; overnemen toevoegen
anexionar annexeren; inlijven; overnemen
incorporar annexeren; inlijven; overnemen absorberen; incorporeren; inlijven; opnemen; opnemen in groter geheel; oprichten; opslorpen; opslurpen; optrekken; overeindzetten
tomar annexeren; inlijven; overnemen aanpakken; aanvatten; aanwenden; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen

Wiktionary Übersetzungen für annexeren:

annexeren
verb
  1. het toeëigenen van een grondgebied

Cross Translation:
FromToVia
annexeren anexar annex — To add something to another, to incorporate into

Computerübersetzung von Drittern: