Niederländisch
Detailübersetzungen für afspoelen (Niederländisch) ins Spanisch
afspoelen:
-
afspoelen
-
afspoelen
Konjugationen für afspoelen:
o.t.t.
- spoel af
- spoelt af
- spoelt af
- spoelen af
- spoelen af
- spoelen af
o.v.t.
- spoelde af
- spoelde af
- spoelde af
- spoelden af
- spoelden af
- spoelden af
v.t.t.
- heb afgespoeld
- hebt afgespoeld
- heeft afgespoeld
- hebben afgespoeld
- hebben afgespoeld
- hebben afgespoeld
v.v.t.
- had afgespoeld
- had afgespoeld
- had afgespoeld
- hadden afgespoeld
- hadden afgespoeld
- hadden afgespoeld
o.t.t.t.
- zal afspoelen
- zult afspoelen
- zal afspoelen
- zullen afspoelen
- zullen afspoelen
- zullen afspoelen
o.v.t.t.
- zou afspoelen
- zou afspoelen
- zou afspoelen
- zouden afspoelen
- zouden afspoelen
- zouden afspoelen
diversen
- spoel af!
- spoelt af!
- afgespoeld
- afspoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afspoelen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
enjugar | afrekening; vereffening; verrekening | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
enjuagadurar | afspoelen | |
enjuaguer | afspoelen | |
enjugar | afspoelen | aanrekenen; aanwrijven; afdrogen; berispen; beschuldigen; blameren; drogen; droogmaken; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
lavar | afspoelen | legaliseren; omspoelen; omspoelen met water; schoonwassen; uitspoelen; uitwassen; wassen |