Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. afpingelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afpingelen (Niederländisch) ins Spanisch

afpingelen:

afpingelen Verb (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

  1. afpingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren)

Konjugationen für afpingelen:

o.t.t.
  1. pingel af
  2. pingelt af
  3. pingelt af
  4. pingelen af
  5. pingelen af
  6. pingelen af
o.v.t.
  1. pingelde af
  2. pingelde af
  3. pingelde af
  4. pingelden af
  5. pingelden af
  6. pingelden af
v.t.t.
  1. heb afgepingeld
  2. hebt afgepingeld
  3. heeft afgepingeld
  4. hebben afgepingeld
  5. hebben afgepingeld
  6. hebben afgepingeld
v.v.t.
  1. had afgepingeld
  2. had afgepingeld
  3. had afgepingeld
  4. hadden afgepingeld
  5. hadden afgepingeld
  6. hadden afgepingeld
o.t.t.t.
  1. zal afpingelen
  2. zult afpingelen
  3. zal afpingelen
  4. zullen afpingelen
  5. zullen afpingelen
  6. zullen afpingelen
o.v.t.t.
  1. zou afpingelen
  2. zou afpingelen
  3. zou afpingelen
  4. zouden afpingelen
  5. zouden afpingelen
  6. zouden afpingelen
diversen
  1. pingel af!
  2. pingelt af!
  3. afgepingeld
  4. afpingelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afpingelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
regatear afbedelen; afsmeken; aftroggelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
negociar afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
regatear afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen