Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. afgestreken:
  2. afstrijken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afgestreken (Niederländisch) ins Spanisch

afgestreken:

afgestreken Adjektiv

  1. afgestreken (afgeveegd)
    quitado; limpiado; cepillado

Übersetzung Matrix für afgestreken:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cepillado afgestreken; afgeveegd
limpiado afgestreken; afgeveegd
quitado afgestreken; afgeveegd verwijderd; weggehaald

afstrijken:

afstrijken Verb (strijk af, strijkt af, streek af, streken af, afgestreken)

  1. afstrijken (lepel afstrijken)

Konjugationen für afstrijken:

o.t.t.
  1. strijk af
  2. strijkt af
  3. strijkt af
  4. strijken af
  5. strijken af
  6. strijken af
o.v.t.
  1. streek af
  2. streek af
  3. streek af
  4. streken af
  5. streken af
  6. streken af
v.t.t.
  1. heb afgestreken
  2. hebt afgestreken
  3. heeft afgestreken
  4. hebben afgestreken
  5. hebben afgestreken
  6. hebben afgestreken
v.v.t.
  1. had afgestreken
  2. had afgestreken
  3. had afgestreken
  4. hadden afgestreken
  5. hadden afgestreken
  6. hadden afgestreken
o.t.t.t.
  1. zal afstrijken
  2. zult afstrijken
  3. zal afstrijken
  4. zullen afstrijken
  5. zullen afstrijken
  6. zullen afstrijken
o.v.t.t.
  1. zou afstrijken
  2. zou afstrijken
  3. zou afstrijken
  4. zouden afstrijken
  5. zouden afstrijken
  6. zouden afstrijken
diversen
  1. strijk af!
  2. strijkt af!
  3. afgestreken
  4. afstrijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afstrijken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sacar lo que sobra y emparejar afstrijken; lepel afstrijken