Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für penetreren (Niederländisch) ins Spanisch
penetreren:
-
penetreren (binnen gaan)
-
penetreren (doordringen)
perforar; entrar; acceder; caerse; adentrar; penetrar; derrumbarse; caer en; entrar en; filtrarse; perforarse; entrar de paso-
perforar Verb
-
entrar Verb
-
acceder Verb
-
caerse Verb
-
adentrar Verb
-
penetrar Verb
-
derrumbarse Verb
-
caer en Verb
-
entrar en Verb
-
filtrarse Verb
-
perforarse Verb
-
entrar de paso Verb
-
-
penetreren (binnendringen; indringen)
Konjugationen für penetreren:
o.t.t.
- penetreer
- penetreert
- penetreert
- penetreren
- penetreren
- penetreren
o.v.t.
- penetreerde
- penetreerde
- penetreerde
- penetreerden
- penetreerden
- penetreerden
v.t.t.
- heb gepenetreerd
- hebt gepenetreerd
- heeft gepenetreerd
- hebben gepenetreerd
- hebben gepenetreerd
- hebben gepenetreerd
v.v.t.
- had gepenetreerd
- had gepenetreerd
- had gepenetreerd
- hadden gepenetreerd
- hadden gepenetreerd
- hadden gepenetreerd
o.t.t.t.
- zal penetreren
- zult penetreren
- zal penetreren
- zullen penetreren
- zullen penetreren
- zullen penetreren
o.v.t.t.
- zou penetreren
- zou penetreren
- zou penetreren
- zouden penetreren
- zouden penetreren
- zouden penetreren
en verder
- ben gepenetreerd
- bent gepenetreerd
- is gepenetreerd
- zijn gepenetreerd
- zijn gepenetreerd
- zijn gepenetreerd
diversen
- penetreer!
- penetreert!
- gepenetreerd
- penetrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze