Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. trouweloos:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für trouweloos (Niederländisch) ins Spanisch

trouweloos:

trouweloos Adjektiv

  1. trouweloos (afvallig)
    infiel; traidor; desleal; apóstata
  2. trouweloos (verraderlijk)
    infiel; traidor; traicionero; desleal

Übersetzung Matrix für trouweloos:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
traidor verklapper; verlinker; verrader
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apóstata afvallig; trouweloos
desleal afvallig; trouweloos; verraderlijk onbillijk; oneerlijk; ongegrond; onrechtvaardig; onterecht; ontrouw; overspelig; perfide; unfair
infiel afvallig; trouweloos; verraderlijk perfide
traicionero trouweloos; verraderlijk achterbaks; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevaarlijk; gewiekst; gluiperig; in het geniep; leep; listig; schurkachtig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verraderlijk
traidor afvallig; trouweloos; verraderlijk achterbaks; geniepig; gevaarlijk; gluiperig; in het geniep; leugenachtig; snood; stiekem; vals; verraderlijk

Verwandte Wörter für "trouweloos":


Wiktionary Übersetzungen für trouweloos:


Cross Translation:
FromToVia
trouweloos pérfido; traidor; renegado traître — Qui trahir, qui est capable de trahison.