Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. insnoeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für insnoeren (Niederländisch) ins Spanisch

insnoeren:

insnoeren Verb (snoer in, snoert in, snoerde in, snoerden in, ingesnoerd)

  1. insnoeren

Konjugationen für insnoeren:

o.t.t.
  1. snoer in
  2. snoert in
  3. snoert in
  4. snoeren in
  5. snoeren in
  6. snoeren in
o.v.t.
  1. snoerde in
  2. snoerde in
  3. snoerde in
  4. snoerden in
  5. snoerden in
  6. snoerden in
v.t.t.
  1. heb ingesnoerd
  2. hebt ingesnoerd
  3. heeft ingesnoerd
  4. hebben ingesnoerd
  5. hebben ingesnoerd
  6. hebben ingesnoerd
v.v.t.
  1. had ingesnoerd
  2. had ingesnoerd
  3. had ingesnoerd
  4. hadden ingesnoerd
  5. hadden ingesnoerd
  6. hadden ingesnoerd
o.t.t.t.
  1. zal insnoeren
  2. zult insnoeren
  3. zal insnoeren
  4. zullen insnoeren
  5. zullen insnoeren
  6. zullen insnoeren
o.v.t.t.
  1. zou insnoeren
  2. zou insnoeren
  3. zou insnoeren
  4. zouden insnoeren
  5. zouden insnoeren
  6. zouden insnoeren
en verder
  1. ben ingesnoerd
  2. bent ingesnoerd
  3. is ingesnoerd
  4. zijn ingesnoerd
  5. zijn ingesnoerd
  6. zijn ingesnoerd
diversen
  1. snoer in!
  2. snoert in!
  3. ingesnoerd
  4. insnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für insnoeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
estrechar insnoeren klampen; klemmen; knellen; omklemmen; vernauwen; versmallen

Wiktionary Übersetzungen für insnoeren:

insnoeren
verb
  1. (overgankelijk) met een snoer plaatselijk vernauwen