Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- waaieren:
- waaier:
-
Wiktionary:
- waaieren → fan
- waaier → fan
- waaier → fan, water wheel
Niederländisch
Detailübersetzungen für waaieren (Niederländisch) ins Englisch
waaieren:
-
waaieren (uitzwermen; verspreiden; zich verspreiden; uitwaaieren)
Konjugationen für waaieren:
o.t.t.
- waaier
- waaiert
- waaiert
- waaieren
- waaieren
- waaieren
o.v.t.
- waaierde
- waaierde
- waaierde
- waaierden
- waaierden
- waaierden
v.t.t.
- heb gewaaierd
- hebt gewaaierd
- heeft gewaaierd
- hebben gewaaierd
- hebben gewaaierd
- hebben gewaaierd
v.v.t.
- had gewaaierd
- had gewaaierd
- had gewaaierd
- hadden gewaaierd
- hadden gewaaierd
- hadden gewaaierd
o.t.t.t.
- zal waaieren
- zult waaieren
- zal waaieren
- zullen waaieren
- zullen waaieren
- zullen waaieren
o.v.t.t.
- zou waaieren
- zou waaieren
- zou waaieren
- zouden waaieren
- zouden waaieren
- zouden waaieren
diversen
- waaier!
- waaiert!
- gewaaierd
- waaierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für waaieren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
disperse | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden | rondstrooien; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verdrijven; verjagen; verspreiden; verstrooien; wegdrijven; wegjagen |
fan out | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden | uitwaaieren |
hive off | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden | |
swarm about | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden | |
swarm around | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden |
Verwandte Wörter für "waaieren":
waaier:
Übersetzung Matrix für waaier:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fan | waaier | aanbidster; aanhanger; bewonderaar; bewonderaarster; fan; supporter; ventilator; vereerder |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
fan | aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen; iets aanstoken |