Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. uiteenspreiden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uiteenspreiden (Niederländisch) ins Englisch

uiteenspreiden:

uiteenspreiden Verb (spreid uiteen, spreidt uiteen, spreidde uiteen, spreidden uiteen, uiteengespreid)

  1. uiteenspreiden
    to spread apart
    • spread apart Verb (spreads apart, spread apart, spreading apart)

Konjugationen für uiteenspreiden:

o.t.t.
  1. spreid uiteen
  2. spreidt uiteen
  3. spreidt uiteen
  4. spreiden uiteen
  5. spreiden uiteen
  6. spreiden uiteen
o.v.t.
  1. spreidde uiteen
  2. spreidde uiteen
  3. spreidde uiteen
  4. spreidden uiteen
  5. spreidden uiteen
  6. spreidden uiteen
v.t.t.
  1. heb uiteengespreid
  2. hebt uiteengespreid
  3. heeft uiteengespreid
  4. hebben uiteengespreid
  5. hebben uiteengespreid
  6. hebben uiteengespreid
v.v.t.
  1. had uiteengespreid
  2. had uiteengespreid
  3. had uiteengespreid
  4. hadden uiteengespreid
  5. hadden uiteengespreid
  6. hadden uiteengespreid
o.t.t.t.
  1. zal uiteenspreiden
  2. zult uiteenspreiden
  3. zal uiteenspreiden
  4. zullen uiteenspreiden
  5. zullen uiteenspreiden
  6. zullen uiteenspreiden
o.v.t.t.
  1. zou uiteenspreiden
  2. zou uiteenspreiden
  3. zou uiteenspreiden
  4. zouden uiteenspreiden
  5. zouden uiteenspreiden
  6. zouden uiteenspreiden
en verder
  1. ben uiteengespreid
  2. bent uiteengespreid
  3. is uiteengespreid
  4. zijn uiteengespreid
  5. zijn uiteengespreid
  6. zijn uiteengespreid
diversen
  1. spreid uiteen!
  2. spreidt uiteen!
  3. uiteengespreid
  4. uiteenspreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uiteenspreiden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spread apart uiteenspreiden