Niederländisch
Detailübersetzungen für tenlaste leggen (Niederländisch) ins Englisch
tenlaste leggen:
tenlaste leggen Verb (leg tenlaste, legt tenlaste, legde tenlaste, legden tenlaste, tenlaste gelegd)
-
tenlaste leggen
Konjugationen für tenlaste leggen:
o.t.t.
- leg tenlaste
- legt tenlaste
- legt tenlaste
- leggen tenlaste
- leggen tenlaste
- leggen tenlaste
o.v.t.
- legde tenlaste
- legde tenlaste
- legde tenlaste
- legden tenlaste
- legden tenlaste
- legden tenlaste
v.t.t.
- heb tenlaste gelegd
- hebt tenlaste gelegd
- heeft tenlaste gelegd
- hebben tenlaste gelegd
- hebben tenlaste gelegd
- hebben tenlaste gelegd
v.v.t.
- had tenlaste gelegd
- had tenlaste gelegd
- had tenlaste gelegd
- hadden tenlaste gelegd
- hadden tenlaste gelegd
- hadden tenlaste gelegd
o.t.t.t.
- zal tenlaste leggen
- zult tenlaste leggen
- zal tenlaste leggen
- zullen tenlaste leggen
- zullen tenlaste leggen
- zullen tenlaste leggen
o.v.t.t.
- zou tenlaste leggen
- zou tenlaste leggen
- zou tenlaste leggen
- zouden tenlaste leggen
- zouden tenlaste leggen
- zouden tenlaste leggen
en verder
- ben tenlaste gelegd
- bent tenlaste gelegd
- is tenlaste gelegd
- zijn tenlaste gelegd
- zijn tenlaste gelegd
- zijn tenlaste gelegd
diversen
- leg tenlaste!
- legt tenlaste!
- tenlaste gelegd
- tenlaste leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tenlaste leggen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
charge | aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
accuse | tenlaste leggen | aanklagen; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; betichten; blameren; gispen; incrimineren; laken; nadragen; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
charge | tenlaste leggen | aanklagen; beschuldigen; betichten; bevelen; casseren; chargeren; commanderen; decreteren; dicteren; factureren; gebieden; gelasten; in rekening brengen; incrimineren; opdragen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verordenen; verordonneren; voorschrijven |
charge with | tenlaste leggen | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen |