Niederländisch
Detailübersetzungen für springen (Niederländisch) ins Englisch
springen:
-
springen (een sprongetje maken)
-
springen (exploderen; ontploffen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen)
-
springen (ontploffen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; ploffen)
-
springen (opspringen)
Konjugationen für springen:
o.t.t.
- spring
- springt
- springt
- springen
- springen
- springen
o.v.t.
- sprong
- sprong
- sprong
- sprongen
- sprongen
- sprongen
v.t.t.
- heb gesprongen
- hebt gesprongen
- heeft gesprongen
- hebben gesprongen
- hebben gesprongen
- hebben gesprongen
v.v.t.
- had gesprongen
- had gesprongen
- had gesprongen
- hadden gesprongen
- hadden gesprongen
- hadden gesprongen
o.t.t.t.
- zal springen
- zult springen
- zal springen
- zullen springen
- zullen springen
- zullen springen
o.v.t.t.
- zou springen
- zou springen
- zou springen
- zouden springen
- zouden springen
- zouden springen
en verder
- ben gesprongen
- bent gesprongen
- is gesprongen
- zijn gesprongen
- zijn gesprongen
- zijn gesprongen
diversen
- spring!
- springt!
- gesprongen
- springend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het springen (naar beneden springen; afspringen)
Übersetzung Matrix für springen:
Verwandte Definitionen für "springen":
Wiktionary Übersetzungen für springen:
springen
Cross Translation:
verb
springen
-
na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken
- springen → jump
verb
-
to jump
-
employ a move in certain board games in which one piece moves over another
-
employ a parachute to leave an aircraft or elevated location
-
cause oneself to leave an elevated location and fall downward
-
propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne
-
to leap
-
to explode
-
to jump or leap
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• springen | → croak; kick the bucket | ↔ crever — Mourir |
• springen | → explode; break out; skyrocket | ↔ exploser — faire explosion. |
• springen | → jump; leap; spring; skip | ↔ sauter — S’élancer en l’air |