Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
faultlessness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
feilloosheid
|
impeccability
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
|
irreprochability
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
|
joy
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
aardigheid; blijheid; blijmoedigheid; bof; gein; geluk; geluk hebbend; gelukzaligheid; geneugte; genieten; genoegen; genot; heerlijkheid; jolijt; jool; jubelkreten; jubels; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; pretmakerij; vreugde; vreugdekreten; vreugdeschreeuwen; vrolijkheid
|
light-heartedness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
onbezorgdheid; zorgeloosheid
|
merriment
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
blijheid; blijmoedigheid; gein; hilariteit; joligheid; jolijt; jool; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; pretmakerij; vreugde; vrolijkheid
|
mirth
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
blijheid; blijmoedigheid; gein; jolijt; jool; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; pretmakerij; vreugde; vrolijkheid
|
neatness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
keurigheid; knapheid; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; schoonheid
|
orderliness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid
|
perfection
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
perfectie; volkomenheid; volmaaktheid
|
pleasure
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
aardigheid; blijheid; blijmoedigheid; gein; geneugte; genieten; genoegen; genot; hilariteit; joligheid; jolijt; jool; keet; leut; lol; lust; opgewektheid; plezier; pret; pretmakerij; vreugde; vrolijkheid; welgevallen
|
purity
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
kuisheid; onbevlektheid; onbezoedeldheid; onschuldigheid; puurheid; reinheid; taalzuiverheid; zedigheid
|
soundness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eerbaarheid; gaafheid; gedegenheid; gegrondheid; gerechtigdheid; goede kwaliteit; soliditeit; stevigheid
|
spotlessness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
|
stainlessness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
|
tidiness
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid
|
keurigheid; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid
|