Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. meekrijgen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für meekrijgen (Niederländisch) ins Englisch

meekrijgen:

meekrijgen Verb (krijg mee, krijgt mee, kreeg mee, kregen mee, meegekregen)

  1. meekrijgen (kennis opdoen; leren; opsteken; oppikken; meepikken)
    to gain; to learn; to receive; to absorb; to collect
    • gain Verb (gains, gained, gaining)
    • learn Verb (learns, learnt, learning)
    • receive Verb (receives, received, receiving)
    • absorb Verb (absorbs, absorbed, absorbing)
    • collect Verb (collects, collected, collecting)

Konjugationen für meekrijgen:

o.t.t.
  1. krijg mee
  2. krijgt mee
  3. krijgt mee
  4. krijgen mee
  5. krijgen mee
  6. krijgen mee
o.v.t.
  1. kreeg mee
  2. kreeg mee
  3. kreeg mee
  4. kregen mee
  5. kregen mee
  6. kregen mee
v.t.t.
  1. heb meegekregen
  2. hebt meegekregen
  3. heeft meegekregen
  4. hebben meegekregen
  5. hebben meegekregen
  6. hebben meegekregen
v.v.t.
  1. had meegekregen
  2. had meegekregen
  3. had meegekregen
  4. hadden meegekregen
  5. hadden meegekregen
  6. hadden meegekregen
o.t.t.t.
  1. zal meekrijgen
  2. zult meekrijgen
  3. zal meekrijgen
  4. zullen meekrijgen
  5. zullen meekrijgen
  6. zullen meekrijgen
o.v.t.t.
  1. zou meekrijgen
  2. zou meekrijgen
  3. zou meekrijgen
  4. zouden meekrijgen
  5. zouden meekrijgen
  6. zouden meekrijgen
diversen
  1. krijg mee!
  2. krijgt mee!
  3. meegekregen
  4. meekrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

meekrijgen [znw.] Nomen

  1. meekrijgen (op de hand krijgen)
    the winning over

Übersetzung Matrix für meekrijgen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gain aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; baat; boodschap; gewin; koop; oogst; opbrengst; product; profijt; rendement; uitkomst; voortbrengsel; winst
winning over meekrijgen; op de hand krijgen inpalming
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
absorb kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken absorberen; afzuigen; incorporeren; inlijven; inzuigen; naar binnen zuigen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; opzuigen; wegzuigen
collect kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; iets ophalen; in ontvangst nemen; inwinnen; inzamelen; meenemen; ontvangen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; plukken; sparen; trachten te krijgen; verenigen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
gain kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aankomen; behalen; dikker worden; gewinnen; inhalen; inlopen; verkrijgen; verwerven; winnen; zwaarder worden
learn kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; aantreffen; aanwennen; bijbrengen; blokken; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; horen; iets leren; inlichten; instuderen; leerstof erin stampen; leren; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; studeren; te horen krijgen; tegenkomen; vernemen; verwerven; vinden; voorlichten; vossen
receive kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; afvangen; in ontvangst nemen; krijgen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; ontvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opstrijken; opvangen