Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- bezoldigen:
-
Wiktionary:
- bezoldigen → pay
- bezoldigen → compensate, pay, renumerate, reward
Niederländisch
Detailübersetzungen für bezoldigen (Niederländisch) ins Englisch
bezoldigen:
-
bezoldigen (honoreren; belonen; betalen; salariëren)
Konjugationen für bezoldigen:
o.t.t.
- bezoldig
- bezoldigt
- bezoldigt
- bezoldigen
- bezoldigen
- bezoldigen
o.v.t.
- bezoldigde
- bezoldigde
- bezoldigde
- bezoldigden
- bezoldigden
- bezoldigden
v.t.t.
- heb bezoldigd
- hebt bezoldigd
- heeft bezoldigd
- hebben bezoldigd
- hebben bezoldigd
- hebben bezoldigd
v.v.t.
- had bezoldigd
- had bezoldigd
- had bezoldigd
- hadden bezoldigd
- hadden bezoldigd
- hadden bezoldigd
o.t.t.t.
- zal bezoldigen
- zult bezoldigen
- zal bezoldigen
- zullen bezoldigen
- zullen bezoldigen
- zullen bezoldigen
o.v.t.t.
- zou bezoldigen
- zou bezoldigen
- zou bezoldigen
- zouden bezoldigen
- zouden bezoldigen
- zouden bezoldigen
diversen
- bezoldig!
- bezoldigt!
- bezoldigd
- bezoldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bezoldigen:
Wiktionary Übersetzungen für bezoldigen:
bezoldigen
Cross Translation:
verb
-
salaris geven aan
- bezoldigen → pay
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezoldigen | → compensate; pay; renumerate; reward | ↔ entlohnen — (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen |
• bezoldigen | → pay | ↔ appointer — rétribuer par appointements. |