Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. afsnoepen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afsnoepen (Niederländisch) ins Englisch

afsnoepen:

afsnoepen [znw.] Nomen

  1. afsnoepen
    the pinch; the steal

afsnoepen Verb (snoep af, snoept af, snoepte af, snoepten af, afgesnoept)

  1. afsnoepen
    to steal
    • steal Verb (steals, stole, stealing)

Konjugationen für afsnoepen:

o.t.t.
  1. snoep af
  2. snoept af
  3. snoept af
  4. snoepen af
  5. snoepen af
  6. snoepen af
o.v.t.
  1. snoepte af
  2. snoepte af
  3. snoepte af
  4. snoepten af
  5. snoepten af
  6. snoepten af
v.t.t.
  1. heb afgesnoept
  2. hebt afgesnoept
  3. heeft afgesnoept
  4. hebben afgesnoept
  5. hebben afgesnoept
  6. hebben afgesnoept
v.v.t.
  1. had afgesnoept
  2. had afgesnoept
  3. had afgesnoept
  4. hadden afgesnoept
  5. hadden afgesnoept
  6. hadden afgesnoept
o.t.t.t.
  1. zal afsnoepen
  2. zult afsnoepen
  3. zal afsnoepen
  4. zullen afsnoepen
  5. zullen afsnoepen
  6. zullen afsnoepen
o.v.t.t.
  1. zou afsnoepen
  2. zou afsnoepen
  3. zou afsnoepen
  4. zouden afsnoepen
  5. zouden afsnoepen
  6. zouden afsnoepen
diversen
  1. snoep af!
  2. snoept af!
  3. afgesnoept
  4. afsnoepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afsnoepen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pinch afsnoepen kneep; knijpbeweging; knijpen
steal afsnoepen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pinch achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; drukken; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; knellen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; strak zitten; toeëigenen; vastknijpen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
steal afsnoepen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; floepen; gappen; glippen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegglippen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken