Niederländisch
Detailübersetzungen für verplaatsen (Niederländisch) ins Englisch
verplaatsen:
-
verplaatsen (disloqueren; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren)
-
verplaatsen (plaats maken; opschuiven; verzetten)
-
verplaatsen (verrijden)
-
verplaatsen (verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken)
-
verplaatsen
-
verplaatsen
Konjugationen für verplaatsen:
o.t.t.
- verplaats
- verplaatst
- verplaatst
- verplaatsen
- verplaatsen
- verplaatsen
o.v.t.
- verplaatste
- verplaatste
- verplaatste
- verplaatsten
- verplaatsten
- verplaatsten
v.t.t.
- heb verplaatst
- hebt verplaatst
- heeft verplaatst
- hebben verplaatst
- hebben verplaatst
- hebben verplaatst
v.v.t.
- had verplaatst
- had verplaatst
- had verplaatst
- hadden verplaatst
- hadden verplaatst
- hadden verplaatst
o.t.t.t.
- zal verplaatsen
- zult verplaatsen
- zal verplaatsen
- zullen verplaatsen
- zullen verplaatsen
- zullen verplaatsen
o.v.t.t.
- zou verplaatsen
- zou verplaatsen
- zou verplaatsen
- zouden verplaatsen
- zouden verplaatsen
- zouden verplaatsen
diversen
- verplaats!
- verplaatst!
- verplaatst
- verplaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verplaatsen:
Verwandte Definitionen für "verplaatsen":
Wiktionary Übersetzungen für verplaatsen:
verplaatsen
verplaatsen
Cross Translation:
verb
-
to transfer from one space or position to another
-
to move or pass from one place, person or thing to another
-
to pass from here to there; to transmit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verplaatsen | → move; displace | ↔ déplacer — Prendre quelque chose et le placer ailleurs. |
• verplaatsen | → move; stir; transfer; transpose; actuate; shift; affect | ↔ remuer — mouvoir, déplacer. |