Niederländisch
Detailübersetzungen für afruimen (Niederländisch) ins Englisch
afruimen:
-
afruimen (opruimen; afdekken)
-
afruimen
to clear away
Konjugationen für afruimen:
o.t.t.
- ruim af
- ruimt af
- ruimt af
- ruimen af
- ruimen af
- ruimen af
o.v.t.
- ruimde af
- ruimde af
- ruimde af
- ruimden af
- ruimden af
- ruimden af
v.t.t.
- heb afgeruimd
- hebt afgeruimd
- heeft afgeruimd
- hebben afgeruimd
- hebben afgeruimd
- hebben afgeruimd
v.v.t.
- had afgeruimd
- had afgeruimd
- had afgeruimd
- hadden afgeruimd
- hadden afgeruimd
- hadden afgeruimd
o.t.t.t.
- zal afruimen
- zult afruimen
- zal afruimen
- zullen afruimen
- zullen afruimen
- zullen afruimen
o.v.t.t.
- zou afruimen
- zou afruimen
- zou afruimen
- zouden afruimen
- zouden afruimen
- zouden afruimen
diversen
- ruim af!
- ruimt af!
- afgeruimd
- afruimende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze