Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. uitelkaar:
  2. uit elkaar:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uit elkaar (Niederländisch) ins Englisch

uitelkaar:


uit elkaar:

uit elkaar Adjektiv

  1. uit elkaar (uit elkander; uiteen; uitelkaar; )
    split up; from each other; apart; parted

Übersetzung Matrix für uit elkaar:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
split up delen; opdelen; opsplitsen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan; zich splitsen
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
parted uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apart uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; los van elkaar; losstaand; ontbonden; op zich; op zichzelf staand; opgeheven; separaat; uiteengegaan; uiteengevallen; vrijstaand
from each other uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen
split up uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen

Wiktionary Übersetzungen für uit elkaar:

uit elkaar
adverb
  1. into separate parts

Verwandte Übersetzungen für uit elkaar