Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. wegzenden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für wegzenden (Niederländisch) ins Englisch

wegzenden:

wegzenden Verb (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)

  1. wegzenden (opsturen; verzenden; sturen; )
    to send
    • send Verb (sends, sent, sending)
  2. wegzenden (wegsturen; ontslaan; ontheffen; verzenden; uitsturen)
    to discharge; to fire; to dismiss; to release; to sack; to drop
    • discharge Verb (discharges, discharged, discharging)
    • fire Verb (fires, fired, firing)
    • dismiss Verb (dismisss, dismissed, dismissing)
    • release Verb (releases, released, releasing)
    • sack Verb (sacks, sacked, sacking)
    • drop Verb (drops, dropped, dropping)
    to lay off
    – dismiss, usually for economic reasons 1
    • lay off Verb (lays off, laid off, laying off)

Konjugationen für wegzenden:

o.t.t.
  1. zend weg
  2. zendt weg
  3. zendt weg
  4. zenden weg
  5. zenden weg
  6. zenden weg
o.v.t.
  1. zond weg
  2. zond weg
  3. zond weg
  4. zonden weg
  5. zonden weg
  6. zonden weg
v.t.t.
  1. heb weggezonden
  2. hebt weggezonden
  3. heeft weggezonden
  4. hebben weggezonden
  5. hebben weggezonden
  6. hebben weggezonden
v.v.t.
  1. had weggezonden
  2. had weggezonden
  3. had weggezonden
  4. hadden weggezonden
  5. hadden weggezonden
  6. hadden weggezonden
o.t.t.t.
  1. zal wegzenden
  2. zult wegzenden
  3. zal wegzenden
  4. zullen wegzenden
  5. zullen wegzenden
  6. zullen wegzenden
o.v.t.t.
  1. zou wegzenden
  2. zou wegzenden
  3. zou wegzenden
  4. zouden wegzenden
  5. zouden wegzenden
  6. zouden wegzenden
diversen
  1. zend weg!
  2. zendt weg!
  3. weggezonden
  4. wegzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für wegzenden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
discharge afdanken; afschaffen; afvoer; afwatering; decharge; emissie; kwijting; loslating; lossing; lozing; ontlading; ontslaan; ontslaan van werknemers; ontslag; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; uitstoot; vrijlating; waterafvoer
drop borrel; drop; dropping; druppel; neut; oorlam; staande receptie; valhoogte
fire brand; fik; gloed; haardvuur; hartstocht; hartstochtelijkheid; kachel; kacheltje; kleine kachel; overgave; passie; schieten; verwarming; vuren; vurigheid; vuur
release amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
discharge ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afscheiden; afvloeien; afvoeren; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; iets uitladen; kwijten; lossen; lozen; ontladen; pasporteren; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; van zijn positie verdrijven
dismiss ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; afzien van rechtsvervolging; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; seponeren; van zich afzetten; van zijn positie verdrijven; verwijderen
drop ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afdruipen; afsmijten; afwerpen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; flikkeren; inkrimpen; kelderen; kiepen; kieperen; krimpen; laten uitstappen; lazeren; omlaagstorten; seponeren; sijpelen; slinken; tuimelen; uitdruppelen; vallen; verwijderen; weglaten; zakken
fire ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afbranden; afdanken; afschieten; afvloeien; afvuren; bezielen; congé geven; eruit gooien; leegbranden; platbranden; schieten; schoten lossen; toejuichen; uitbranden; van zijn positie verdrijven; vuren
lay off ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afhouden; afkeren; afvloeien; afwenden; congé geven; eruit gooien; terughouden; van zijn positie verdrijven
release ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; openen; openstellen; oplaten; scheiden; toegankelijk maken; uitgeven; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; zich bevrijden
sack ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
send opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doen toekomen; geld overmaken; iem. iets sturen; leveren; opsturen; overboeken; overhandigen; overmaken; overschrijven; overzenden; posten; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; toezenden; versturen; verzenden; zenden

Wiktionary Übersetzungen für wegzenden:


Cross Translation:
FromToVia
wegzenden discharge; dismiss; expel; oust; fire; sack; chase away; drive away; repel; remove renvoyer — Congédier quelqu’un