Niederländisch
Detailübersetzungen für voortstuwen (Niederländisch) ins Deutsch
voortstuwen:
-
voortstuwen (stuwen; opstuwen)
-
voortstuwen (vooruitduwen; stuwen)
antreiben; vorwärtstreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben-
vorwärtstreiben Verb
-
vor sich hertreiben Verb (treibe mich vor sich her, treibst dich vor sich her, treibt sich vor sich her, treibte sich vor sich her, treibtet euch vor sich her, sich vor sich hergetrieben)
Konjugationen für voortstuwen:
o.t.t.
- stuw voort
- stuwt voort
- stuwt voort
- stuwen voort
- stuwen voort
- stuwen voort
o.v.t.
- stuwde voort
- stuwde voort
- stuwde voort
- stuwden voort
- stuwden voort
- stuwden voort
v.t.t.
- heb voortgestuwd
- hebt voortgestuwd
- heeft voortgestuwd
- hebben voortgestuwd
- hebben voortgestuwd
- hebben voortgestuwd
v.v.t.
- had voortgestuwd
- had voortgestuwd
- had voortgestuwd
- hadden voortgestuwd
- hadden voortgestuwd
- hadden voortgestuwd
o.t.t.t.
- zal voortstuwen
- zult voortstuwen
- zal voortstuwen
- zullen voortstuwen
- zullen voortstuwen
- zullen voortstuwen
o.v.t.t.
- zou voortstuwen
- zou voortstuwen
- zou voortstuwen
- zouden voortstuwen
- zouden voortstuwen
- zouden voortstuwen
diversen
- stuw voort!
- stuwt voort!
- voortgestuwd
- voortstuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
voortstuwen (aandrijven; aanjagen)