Niederländisch
Detailübersetzungen für voorbijvaren (Niederländisch) ins Deutsch
voorbijvaren:
-
voorbijvaren
vorbeifahren-
vorbeifahren Verb (fahre vorbei, fährst vorbei, fährt vorbei, fuhr vorbei, fuhret vorbei, verbeigefahren)
-
Konjugationen für voorbijvaren:
o.t.t.
- vaar voorbij
- vaart voorbij
- vaart voorbij
- varen voorbij
- varen voorbij
- varen voorbij
o.v.t.
- voer voorbij
- voer voorbij
- voer voorbij
- voeren voorbij
- voeren voorbij
- voeren voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gevaren
- bent voorbij gevaren
- is voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
- zijn voorbij gevaren
v.v.t.
- was voorbij gevaren
- was voorbij gevaren
- was voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
- waren voorbij gevaren
o.t.t.t.
- zal voorbijvaren
- zult voorbijvaren
- zal voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
- zullen voorbijvaren
o.v.t.t.
- zou voorbijvaren
- zou voorbijvaren
- zou voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
- zouden voorbijvaren
diversen
- vaar voorbij!
- vaart voorbij!
- voorbij gevaren
- voorbijvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für voorbijvaren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vorbeifahren | voorbijvaren | inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden |