Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. verspelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verspelen (Niederländisch) ins Deutsch

verspelen:

verspelen Verb (verspeel, verspeelt, verspeelde, verspeelden, verspeeld)

  1. verspelen (vergokken; vergooien)
    verspielen; beim Spielen verlieren

Konjugationen für verspelen:

o.t.t.
  1. verspeel
  2. verspeelt
  3. verspeelt
  4. verspelen
  5. verspelen
  6. verspelen
o.v.t.
  1. verspeelde
  2. verspeelde
  3. verspeelde
  4. verspeelden
  5. verspeelden
  6. verspeelden
v.t.t.
  1. heb verspeeld
  2. hebt verspeeld
  3. heeft verspeeld
  4. hebben verspeeld
  5. hebben verspeeld
  6. hebben verspeeld
v.v.t.
  1. had verspeeld
  2. had verspeeld
  3. had verspeeld
  4. hadden verspeeld
  5. hadden verspeeld
  6. hadden verspeeld
o.t.t.t.
  1. zal verspelen
  2. zult verspelen
  3. zal verspelen
  4. zullen verspelen
  5. zullen verspelen
  6. zullen verspelen
o.v.t.t.
  1. zou verspelen
  2. zou verspelen
  3. zou verspelen
  4. zouden verspelen
  5. zouden verspelen
  6. zouden verspelen
diversen
  1. verspeel!
  2. verspeelt!
  3. verspeeld
  4. verspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beim Spielen verlieren vergokken; vergooien; verspelen
verspielen vergokken; vergooien; verspelen een spier verrekken; verbeuren