Niederländisch
Detailübersetzungen für verknallen (Niederländisch) ins Deutsch
verknallen:
-
verknallen (verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen)
Konjugationen für verknallen:
o.t.t.
- verknal
- verknalt
- verknalt
- verknallen
- verknallen
- verknallen
o.v.t.
- verknalde
- verknalde
- verknalde
- verknalden
- verknalden
- verknalden
v.t.t.
- heb verknald
- hebt verknald
- heeft verknald
- hebben verknald
- hebben verknald
- hebben verknald
v.v.t.
- had verknald
- had verknald
- had verknald
- hadden verknald
- hadden verknald
- hadden verknald
o.t.t.t.
- zal verknallen
- zult verknallen
- zal verknallen
- zullen verknallen
- zullen verknallen
- zullen verknallen
o.v.t.t.
- zou verknallen
- zou verknallen
- zou verknallen
- zouden verknallen
- zouden verknallen
- zouden verknallen
diversen
- verknal!
- verknalt!
- verknald
- verknallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verknallen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
verderben | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | achteruitgaan; afbreken; bederven; degenereren; ruineren; slopen; verderven; verdoen; vergallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verspillen; verwoesten; verworden |
verpesten | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | |
verseuchen | bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken | aansteken; besmetten; infecteren; vergiftigen; verpesten |