Niederländisch

Detailübersetzungen für verdagen (Niederländisch) ins Deutsch

verdagen:

verdagen Verb (verdaag, verdaagt, verdaagde, verdaagden, verdaagd)

  1. verdagen
    vertagen
    • vertagen Verb (vertage, vertagst, vertagt, vertagte, vertagtet, vertagt)

Konjugationen für verdagen:

o.t.t.
  1. verdaag
  2. verdaagt
  3. verdaagt
  4. verdagen
  5. verdagen
  6. verdagen
o.v.t.
  1. verdaagde
  2. verdaagde
  3. verdaagde
  4. verdaagden
  5. verdaagden
  6. verdaagden
v.t.t.
  1. heb verdaagd
  2. hebt verdaagd
  3. heeft verdaagd
  4. hebben verdaagd
  5. hebben verdaagd
  6. hebben verdaagd
v.v.t.
  1. had verdaagd
  2. had verdaagd
  3. had verdaagd
  4. hadden verdaagd
  5. hadden verdaagd
  6. hadden verdaagd
o.t.t.t.
  1. zal verdagen
  2. zult verdagen
  3. zal verdagen
  4. zullen verdagen
  5. zullen verdagen
  6. zullen verdagen
o.v.t.t.
  1. zou verdagen
  2. zou verdagen
  3. zou verdagen
  4. zouden verdagen
  5. zouden verdagen
  6. zouden verdagen
diversen
  1. verdaag!
  2. verdaagt!
  3. verdaagd
  4. verdagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verdagen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vertagen verdagen opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven