Niederländisch
Detailübersetzungen für uitzitten (Niederländisch) ins Deutsch
uitzitten:
-
uitzitten
Konjugationen für uitzitten:
o.t.t.
- zit uit
- zit uit
- zit uit
- zitten uit
- zitten uit
- zitten uit
o.v.t.
- zat uit
- zat uit
- zat uit
- zaten uit
- zaten uit
- zaten uit
v.t.t.
- heb uitgezeten
- hebt uitgezeten
- heeft uitgezeten
- hebben uitgezeten
- hebben uitgezeten
- hebben uitgezeten
v.v.t.
- had uitgezeten
- had uitgezeten
- had uitgezeten
- hadden uitgezeten
- hadden uitgezeten
- hadden uitgezeten
o.t.t.t.
- zal uitzitten
- zult uitzitten
- zal uitzitten
- zullen uitzitten
- zullen uitzitten
- zullen uitzitten
o.v.t.t.
- zou uitzitten
- zou uitzitten
- zou uitzitten
- zouden uitzitten
- zouden uitzitten
- zouden uitzitten
en verder
- ben uitgezeten
- bent uitgezeten
- is uitgezeten
- zijn uitgezeten
- zijn uitgezeten
- zijn uitgezeten
diversen
- zit uit!
- zit uit!
- uitgezeten
- uitzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitzitten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Absitzen | afzitten; uitzitten | afklimmen; afstijgen |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
absitzen | uitzitten | afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren |