Niederländisch
Detailübersetzungen für uit elkaar houden (Niederländisch) ins Deutsch
uit elkaar houden:
uit elkaar houden Verb (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
-
uit elkaar houden (onderscheiden; uiteenhouden)
unterscheiden; auseinanderhalten-
unterscheiden Verb (unterscheide, unterscheidest, unterscheidet, unterschied, unterschiedet, unterschieden)
-
auseinanderhalten Verb (halte auseinander, hältst auseinander, hält auseinander, hielt auseinander, hieltet auseinander, auseinandergehalten)
-
Konjugationen für uit elkaar houden:
o.t.t.
- houd uit elkaar
- houdt uit elkaar
- houdt uit elkaar
- houden uit elkaar
- houden uit elkaar
- houden uit elkaar
o.v.t.
- hield uit elkaar
- hield uit elkaar
- hield uit elkaar
- hielden uit elkaar
- hielden uit elkaar
- hielden uit elkaar
v.t.t.
- heb uit elkaar gehouden
- hebt uit elkaar gehouden
- heeft uit elkaar gehouden
- hebben uit elkaar gehouden
- hebben uit elkaar gehouden
- hebben uit elkaar gehouden
v.v.t.
- had uit elkaar gehouden
- had uit elkaar gehouden
- had uit elkaar gehouden
- hadden uit elkaar gehouden
- hadden uit elkaar gehouden
- hadden uit elkaar gehouden
o.t.t.t.
- zal uit elkaar houden
- zult uit elkaar houden
- zal uit elkaar houden
- zullen uit elkaar houden
- zullen uit elkaar houden
- zullen uit elkaar houden
o.v.t.t.
- zou uit elkaar houden
- zou uit elkaar houden
- zou uit elkaar houden
- zouden uit elkaar houden
- zouden uit elkaar houden
- zouden uit elkaar houden
en verder
- ben uit elkaar gehouden
- bent uit elkaar gehouden
- is uit elkaar gehouden
- zijn uit elkaar gehouden
- zijn uit elkaar gehouden
- zijn uit elkaar gehouden
diversen
- houd uit elkaar!
- houdt uit elkaar!
- uit elkaar gehouden
- uit elkaar houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uit elkaar houden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
auseinanderhalten | onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden | een ereteken geven; onderscheid maken; onderscheiden; van elkaar onderscheiden |
unterscheiden | onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden | decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheid maken; onderscheiden; ridderen; van elkaar onderscheiden |