Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- uit de weg gaan:
-
Wiktionary:
- uit de weg gaan → zedieren, abtreten, aufputzen, ausputzen, schmücken, verzieren, ausweichen, entweichen, meiden, vermeiden, aus dem Wege gehen, verhindern, umgehen, entgehen
Niederländisch
Detailübersetzungen für uit de weg gaan (Niederländisch) ins Deutsch
uit de weg gaan:
uit de weg gaan Verb (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
Konjugationen für uit de weg gaan:
o.t.t.
- ga uit de weg
- gaat uit de weg
- gaat uit de weg
- gaan uit de weg
- gaan uit de weg
- gaan uit de weg
o.v.t.
- ging uit de weg
- ging uit de weg
- ging uit de weg
- gingen uit de weg
- gingen uit de weg
- gingen uit de weg
v.t.t.
- ben gingen uit de weg
- bent gingen uit de weg
- is gingen uit de weg
- zijn gingen uit de weg
- zijn gingen uit de weg
- zijn gingen uit de weg
v.v.t.
- was gingen uit de weg
- was gingen uit de weg
- was gingen uit de weg
- waren gingen uit de weg
- waren gingen uit de weg
- waren gingen uit de weg
o.t.t.t.
- zal uit de weg gaan
- zult uit de weg gaan
- zal uit de weg gaan
- zullen uit de weg gaan
- zullen uit de weg gaan
- zullen uit de weg gaan
o.v.t.t.
- zou uit de weg gaan
- zou uit de weg gaan
- zou uit de weg gaan
- zouden uit de weg gaan
- zouden uit de weg gaan
- zouden uit de weg gaan
diversen
- ga uit de weg!
- gat uit de weg!
- gingen uit de weg
- uit de weg gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uit de weg gaan:
Wiktionary Übersetzungen für uit de weg gaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uit de weg gaan | → zedieren; abtreten | ↔ cede — give up |
• uit de weg gaan | → aufputzen; ausputzen; schmücken; verzieren; ausweichen; entweichen; meiden; vermeiden; aus dem Wege gehen; verhindern; umgehen; entgehen | ↔ parer — Traductions à trier suivant le sens |
• uit de weg gaan | → ausweichen; entweichen; meiden; vermeiden; aus dem Wege gehen; verhindern; umgehen; entgehen | ↔ éviter — Échapper à |