Niederländisch
Detailübersetzungen für trimmen (Niederländisch) ins Deutsch
trimmen:
Konjugationen für trimmen:
o.t.t.
- trim
- trimt
- trimt
- trimmen
- trimmen
- trimmen
o.v.t.
- trimde
- trimde
- trimde
- trimden
- trimden
- trimden
v.t.t.
- heb getrimd
- hebt getrimd
- heeft getrimd
- hebben getrimd
- hebben getrimd
- hebben getrimd
v.v.t.
- had getrimd
- had getrimd
- had getrimd
- hadden getrimd
- hadden getrimd
- hadden getrimd
o.t.t.t.
- zal trimmen
- zult trimmen
- zal trimmen
- zullen trimmen
- zullen trimmen
- zullen trimmen
o.v.t.t.
- zou trimmen
- zou trimmen
- zou trimmen
- zouden trimmen
- zouden trimmen
- zouden trimmen
en verder
- ben getrimd
- bent getrimd
- is getrimd
- zijn getrimd
- zijn getrimd
- zijn getrimd
diversen
- trim!
- trimt!
- getrimd
- trimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für trimmen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abkürzen | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | afkorten |
beschneiden | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | beknotten; beperken; besnijden |
kürzen | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen |
schneiden | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen | afknippen; afsnijden; coifferen; couperen; etsen; graveren; grootspreken; kappen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; links laten liggen; met effect spelen; negeren; opensnijden; opscheppen; opsnijden; snerpen; snijden; snoeven |