Niederländisch
Detailübersetzungen für toucheren (Niederländisch) ins Deutsch
toucheren:
-
toucheren
Konjugationen für toucheren:
o.t.t.
- toucheer
- toucheert
- toucheert
- toucheren
- toucheren
- toucheren
o.v.t.
- toucheerde
- toucheerde
- toucheerde
- toucheerden
- toucheerden
- toucheerden
v.t.t.
- heb getoucheerd
- hebt getoucheerd
- heeft getoucheerd
- hebben getoucheerd
- hebben getoucheerd
- hebben getoucheerd
v.v.t.
- had getoucheerd
- had getoucheerd
- had getoucheerd
- hadden getoucheerd
- hadden getoucheerd
- hadden getoucheerd
o.t.t.t.
- zal toucheren
- zult toucheren
- zal toucheren
- zullen toucheren
- zullen toucheren
- zullen toucheren
o.v.t.t.
- zou toucheren
- zou toucheren
- zou toucheren
- zouden toucheren
- zouden toucheren
- zouden toucheren
en verder
- ben getoucheerd
- bent getoucheerd
- is getoucheerd
- zijn getoucheerd
- zijn getoucheerd
- zijn getoucheerd
diversen
- toucheer!
- toucheert!
- getoucheerd
- toucherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für toucheren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
touchieren | toucheren |
Wiktionary Übersetzungen für toucheren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toucheren | → bekommen; empfangen; erhalten; annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in | ↔ recevoir — accepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir. |