Niederländisch
Detailübersetzungen für stortregen (Niederländisch) ins Deutsch
stortregen:
-
de stortregen (gietbui; stortbui; plensbui; slagregen; zware regenbui)
Übersetzung Matrix für stortregen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Regenguß | gietbui; plensbui; slagregen; stortbui; stortregen; zware regenbui | bui; regenbui; regenvlaag |
Regenschauer | gietbui; plensbui; slagregen; stortbui; stortregen; zware regenbui | bui; regenbui; regenvlaag |
Schlagregen | gietbui; plensbui; slagregen; stortbui; stortregen; zware regenbui | |
Wolkenbruch | gietbui; plensbui; slagregen; stortbui; stortregen; zware regenbui | bui; regenbui; stortvloed; wolkbreuk; wolkbreuken |
Verwandte Wörter für "stortregen":
stortregen form of stortregenen:
Konjugationen für stortregenen:
o.t.t.
- stortregen
- stortregent
- stortregent
- stortregenen
- stortregenen
- stortregenen
o.v.t.
- stortregende
- stortregende
- stortregende
- stortregenden
- stortregenden
- stortregenden
v.t.t.
- heb stortgeregend
- hebt stortgeregend
- heeft stortgeregend
- hebben stortgeregend
- hebben stortgeregend
- hebben stortgeregend
v.v.t.
- had stortgeregend
- had stortgeregend
- had stortgeregend
- hadden stortgeregend
- hadden stortgeregend
- hadden stortgeregend
o.t.t.t.
- zal stortregenen
- zult stortregenen
- zal stortregenen
- zullen stortregenen
- zullen stortregenen
- zullen stortregenen
o.v.t.t.
- zou stortregenen
- zou stortregenen
- zou stortregenen
- zouden stortregenen
- zouden stortregenen
- zouden stortregenen
en verder
- ben stortgeregend
- bent stortgeregend
- is stortgeregend
- zijn stortgeregend
- zijn stortgeregend
- zijn stortgeregend
diversen
- stortregen!
- stortregent!
- stortgeregend
- stortregenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für stortregenen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Gießen | gieten; plenzen; storten; stortregenen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gießen | gieten; plenzen; stortregenen | bijgieten; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; ingieten; inschenken; intappen; overgieten; overschenken; overstorten; schenken; serveren; tappen; vergieten; volschenken; vullen |
in Strömen regnen | gieten; plenzen; stortregenen | |
schütten | gieten; plenzen; stortregenen | doen; een prestatie leveren; functioneren; gieten; handelen; presteren; schenken; uitrichten; uitstorten; uitvoeren; verrichten |
strömen | gieten; plenzen; stortregenen | golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; lopen; stromen; vloeien |
sturzregnen | gieten; plenzen; stortregenen |