Niederländisch
Detailübersetzungen für sniffen (Niederländisch) ins Deutsch
sniffen:
-
sniffen (snotteren)
Konjugationen für sniffen:
o.t.t.
- snif
- snift
- snift
- sniffen
- sniffen
- sniffen
o.v.t.
- snifte
- snifte
- snifte
- sniften
- sniften
- sniften
v.t.t.
- heb gesnift
- hebt gesnift
- heeft gesnift
- hebben gesnift
- hebben gesnift
- hebben gesnift
v.v.t.
- had gesnift
- had gesnift
- had gesnift
- hadden gesnift
- hadden gesnift
- hadden gesnift
o.t.t.t.
- zal sniffen
- zult sniffen
- zal sniffen
- zullen sniffen
- zullen sniffen
- zullen sniffen
o.v.t.t.
- zou sniffen
- zou sniffen
- zou sniffen
- zouden sniffen
- zouden sniffen
- zouden sniffen
en verder
- ben gesnift
- bent gesnift
- is gesnift
- zijn gesnift
- zijn gesnift
- zijn gesnift
diversen
- snif!
- snift!
- gesnift
- sniffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für sniffen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
flennen | sniffen; snotteren | emmeren; etteren; grienen; griepen; huilen; janken; klieren; snikken; snotteren; wenen; zeiken |
heulen | sniffen; snotteren | blèren; brullen; emmeren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreien; snikken; uitroepen; uitschreeuwen; wenen |
rotzen | sniffen; snotteren |