Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. reiken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für reikt (Niederländisch) ins Deutsch

reiken:

reiken Verb (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)

  1. reiken (komen tot)
  2. reiken (aanreiken; geven; aangeven)
    reichen; überreichen; hergeben; hinhalten; herumgeben
    • reichen Verb (reiche, reichst, reicht, reichte, reichtet, gereicht)
    • überreichen Verb (überreiche, überreichst, überreicht, überreichte, überreichtet, überreicht)
    • hergeben Verb (hergebe, hergibst, hergibt, hergab, hergabt, hergegeben)
    • hinhalten Verb (halte hin, hältst hin, hält hin, hielt hin, hieltet hin, hingehalten)
    • herumgeben Verb (gebe herum, gibst herum, gibt herum, gab herum, gabt herum, herumgegeben)

Konjugationen für reiken:

o.t.t.
  1. reik
  2. reikt
  3. reikt
  4. reiken
  5. reiken
  6. reiken
o.v.t.
  1. reikte
  2. reikte
  3. reikte
  4. reikten
  5. reikten
  6. reikten
v.t.t.
  1. heb gereikt
  2. hebt gereikt
  3. heeft gereikt
  4. hebben gereikt
  5. hebben gereikt
  6. hebben gereikt
v.v.t.
  1. had gereikt
  2. had gereikt
  3. had gereikt
  4. hadden gereikt
  5. hadden gereikt
  6. hadden gereikt
o.t.t.t.
  1. zal reiken
  2. zult reiken
  3. zal reiken
  4. zullen reiken
  5. zullen reiken
  6. zullen reiken
o.v.t.t.
  1. zou reiken
  2. zou reiken
  3. zou reiken
  4. zouden reiken
  5. zouden reiken
  6. zouden reiken
diversen
  1. reik!
  2. reikt!
  3. gereikt
  4. reikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für reiken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hergeben aangeven; aanreiken; geven; reiken geven; schenken; vergeven; verlenen; verstrekken; weggeven; wegschenken
herumgeben aangeven; aanreiken; geven; reiken doorgeven; verder reiken
hinhalten aangeven; aanreiken; geven; reiken aangeven; aanlijnen; aanreiken; aanrekenen; aanwrijven; afgeven; berispen; beschuldigen; blameren; geven; gispen; hooghouden; in de hoogte houden; laken; nadragen; omhooghouden; ophouden; overgeven; overhandigen; temporiseren; toesteken; vertragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; zoethouden
langen nach komen tot; reiken
reichen aangeven; aanreiken; geven; reiken aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; schenken; toesteken; verlenen; verstrekken
reichen bis komen tot; reiken
überreichen aangeven; aanreiken; geven; reiken afgeven; distribueren; doorgeven; gunnen; iets toekennen; inleveren; overhandigen; ronddelen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitreiken; verdelen; verder reiken