Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. ravotten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ravotten (Niederländisch) ins Deutsch

ravotten:

ravotten Verb (ravot, ravotte, ravotten, geravot)

  1. ravotten (stoeien; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
    scherzen; balgen; herumtollen; toben; sich balgen; schäkern
    • scherzen Verb (scherze, scherzest, scherzt, scherzte, scherztet, gescherzt)
    • balgen Verb (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • herumtollen Verb (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
    • toben Verb (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
    • sich balgen Verb (balge mich, balgst dich, balgt sich, balgte sich, balgtet euch, sich gebalgt)
    • schäkern Verb (schäkere, schäkerst, schäkert, schäkerte, schäkertet, geschäkert)

Konjugationen für ravotten:

o.t.t.
  1. ravot
  2. ravot
  3. ravot
  4. ravotten
  5. ravotten
  6. ravotten
o.v.t.
  1. ravotte
  2. ravotte
  3. ravotte
  4. ravotten
  5. ravotten
  6. ravotten
v.t.t.
  1. heb geravot
  2. hebt geravot
  3. heeft geravot
  4. hebben geravot
  5. hebben geravot
  6. hebben geravot
v.v.t.
  1. had geravot
  2. had geravot
  3. had geravot
  4. hadden geravot
  5. hadden geravot
  6. hadden geravot
o.t.t.t.
  1. zal ravotten
  2. zult ravotten
  3. zal ravotten
  4. zullen ravotten
  5. zullen ravotten
  6. zullen ravotten
o.v.t.t.
  1. zou ravotten
  2. zou ravotten
  3. zou ravotten
  4. zouden ravotten
  5. zouden ravotten
  6. zouden ravotten
diversen
  1. ravot!
  2. ravot!
  3. geravot
  4. ravottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ravotten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
herumtollen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; robbedoezen; ronddartelen; schertsen; streek uithalen
scherzen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
schäkern dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven flirten; gekheid maken; lonken; sjansen
sich balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven robbedoezen
toben dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven brullen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; joelen; jubelen; juichen; kwaad zijn; lawaai maken; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; woedend zijn; woest spelen