Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. projecteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für projecteren (Niederländisch) ins Deutsch

projecteren:

projecteren Verb (projecteer, projecteert, projecteerde, projecteerden, geprojecteerd)

  1. projecteren
    projektieren
    • projektieren Verb (projektiere, projektierst, projektiert, projektierte, projektiertet, projektiert)

Konjugationen für projecteren:

o.t.t.
  1. projecteer
  2. projecteert
  3. projecteert
  4. projecteren
  5. projecteren
  6. projecteren
o.v.t.
  1. projecteerde
  2. projecteerde
  3. projecteerde
  4. projecteerden
  5. projecteerden
  6. projecteerden
v.t.t.
  1. heb geprojecteerd
  2. hebt geprojecteerd
  3. heeft geprojecteerd
  4. hebben geprojecteerd
  5. hebben geprojecteerd
  6. hebben geprojecteerd
v.v.t.
  1. had geprojecteerd
  2. had geprojecteerd
  3. had geprojecteerd
  4. hadden geprojecteerd
  5. hadden geprojecteerd
  6. hadden geprojecteerd
o.t.t.t.
  1. zal projecteren
  2. zult projecteren
  3. zal projecteren
  4. zullen projecteren
  5. zullen projecteren
  6. zullen projecteren
o.v.t.t.
  1. zou projecteren
  2. zou projecteren
  3. zou projecteren
  4. zouden projecteren
  5. zouden projecteren
  6. zouden projecteren
en verder
  1. ben geprojecteerd
  2. bent geprojecteerd
  3. is geprojecteerd
  4. zijn geprojecteerd
  5. zijn geprojecteerd
  6. zijn geprojecteerd
diversen
  1. projecteer!
  2. projecteert!
  3. geprojecteerd
  4. projecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

projecteren [znw.] Nomen

  1. projecteren
    die Projektion

Übersetzung Matrix für projecteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Projektion projecteren projectie
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
projektieren projecteren