Niederländisch
Detailübersetzungen für proesten (Niederländisch) ins Deutsch
proesten:
Konjugationen für proesten:
o.t.t.
- proest
- proest
- proest
- proesten
- proesten
- proesten
o.v.t.
- proestte
- proestte
- proestte
- proestten
- proestten
- proestten
v.t.t.
- heb geproest
- hebt geproest
- heeft geproest
- hebben geproest
- hebben geproest
- hebben geproest
v.v.t.
- had geproest
- had geproest
- had geproest
- hadden geproest
- hadden geproest
- hadden geproest
o.t.t.t.
- zal proesten
- zult proesten
- zal proesten
- zullen proesten
- zullen proesten
- zullen proesten
o.v.t.t.
- zou proesten
- zou proesten
- zou proesten
- zouden proesten
- zouden proesten
- zouden proesten
diversen
- proest!
- proest!
- geproest
- proestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für proesten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
glucksen | grinniken; proesten | bazelen; de hik hebben; glimlachen; grijnzen; hikken; kabbelen; klokgeluidjes maken; klokken; lachen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; schateren; wauwelen |
grinsen | grinniken; proesten | grijnzen; grijnzend lachen; grimassen; grimassen maken; lachen; schateren; sneren; vals grijnzen; vals lachen |
kichern | grinniken; proesten | giechelen; gnuiven; lachen; schateren |
niesen | niezen; proesten | |
prusten | niezen; proesten | |
schmunzeln | grinniken; proesten | fijntjes lachen; ginnegappen; gniffelen; gnuiven; grinniken |