Niederländisch
Detailübersetzungen für ontheffen (Niederländisch) ins Deutsch
ontheffen:
-
ontheffen (wegsturen; ontslaan; verzenden; wegzenden; uitsturen)
entlassen; feuern; zurückweisen; verabschieden; abweisen; suspendieren; abschieben; ablehnen-
verabschieden Verb (verabschiede, verabschiedest, verabschiedet, verabschiedete, verabschiedetet, verabschiedet)
-
suspendieren Verb (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
-
ontheffen (ontslaan van een verplichting; ontlasten; vrijstellen)
entlassen; freistellen; entheben; entbinden; erlassen; suspendieren; freisprechen; jemanden von einer Verpflichtung entbinden-
freistellen Verb (stelle frei, stellst frei, stellt frei, stellte frei, stelltet frei, freigestellt)
-
suspendieren Verb (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
-
freisprechen Verb (spreche frei, sprichst frei, spricht frei, sprach frei, spracht frei, freigesprochen)
Konjugationen für ontheffen:
o.t.t.
- onthef
- ontheft
- ontheft
- ontheven
- ontheven
- ontheven
o.v.t.
- onthief
- onthief
- onthief
- onthieven
- onthieven
- onthieven
v.t.t.
- ben ontheven
- bent ontheven
- is ontheven
- zijn ontheven
- zijn ontheven
- zijn ontheven
v.v.t.
- was ontheven
- was ontheven
- was ontheven
- waren ontheven
- waren ontheven
- waren ontheven
o.t.t.t.
- zal ontheffen
- zult ontheffen
- zal ontheffen
- zullen ontheffen
- zullen ontheffen
- zullen ontheffen
o.v.t.t.
- zou ontheffen
- zou ontheffen
- zou ontheffen
- zouden ontheffen
- zouden ontheffen
- zouden ontheffen
en verder
- heb ontheven
- hebt ontheven
- heeft ontheven
- hebben ontheven
- hebben ontheven
- hebben ontheven
diversen
- onthef!
- ontheft!
- ontheven
- ontheffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze