Niederländisch
Detailübersetzungen für navertellen (Niederländisch) ins Deutsch
navertellen:
-
navertellen
wiedergeben; nacherzählen-
nacherzählen Verb (erzähle nach, erzählst nach, erzählt nach, erzählte nach, erzähltet nach, nacherzählt)
Konjugationen für navertellen:
o.t.t.
- vertel na
- vertelt na
- vertelt na
- vertellen na
- vertellen na
- vertellen na
o.v.t.
- vertelde na
- vertelde na
- vertelde na
- vertelden na
- vertelden na
- vertelden na
v.t.t.
- heb naverteld
- hebt naverteld
- heeft naverteld
- hebben naverteld
- hebben naverteld
- hebben naverteld
v.v.t.
- had naverteld
- had naverteld
- had naverteld
- hadden naverteld
- hadden naverteld
- hadden naverteld
o.t.t.t.
- zal navertellen
- zult navertellen
- zal navertellen
- zullen navertellen
- zullen navertellen
- zullen navertellen
o.v.t.t.
- zou navertellen
- zou navertellen
- zou navertellen
- zouden navertellen
- zouden navertellen
- zouden navertellen
diversen
- vertel na!
- vertelt na!
- naverteld
- navertellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für navertellen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
nacherzählen | navertellen | |
wiedergeben | navertellen | afspelen; berichten; beschrijven; informeren; meedelen; melden; rapporteren; restitueren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; verslag uitbrengen; vertolken; weergeven |