Niederländisch
Detailübersetzungen für misrekenen (Niederländisch) ins Deutsch
misrekenen:
-
misrekenen (vergissen; het mis hebben; feilen)
sich täuschen; sich vertun; daneben sein-
sich täuschen Verb (täusche mich, täuschst dich, täuscht sich, täuschte sich, täuschtet euch, sich getäuscht)
-
sich vertun Verb
-
daneben sein Verb
-
-
misrekenen (een rekenfout maken; verrekenen)
Konjugationen für misrekenen:
o.t.t.
- misreken
- misrekent
- misrekent
- misrekenen
- misrekenen
- misrekenen
o.v.t.
- misrekende
- misrekende
- misrekende
- misrekenden
- misrekenden
- misrekenden
v.t.t.
- heb misrekend
- hebt misrekend
- heeft misrekend
- hebben misrekend
- hebben misrekend
- hebben misrekend
v.v.t.
- had misrekend
- had misrekend
- had misrekend
- hadden misrekend
- hadden misrekend
- hadden misrekend
o.t.t.t.
- zal misrekenen
- zult misrekenen
- zal misrekenen
- zullen misrekenen
- zullen misrekenen
- zullen misrekenen
o.v.t.t.
- zou misrekenen
- zou misrekenen
- zou misrekenen
- zouden misrekenen
- zouden misrekenen
- zouden misrekenen
diversen
- misreken!
- misrekent!
- misrekend
- misrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für misrekenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
daneben sein | feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen | |
einen Rechenfehler machen | een rekenfout maken; misrekenen; verrekenen | |
sich täuschen | feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen | |
sich vertun | feilen; het mis hebben; misrekenen; vergissen | |
verrechnen | een rekenfout maken; misrekenen; verrekenen | vereffenen; verrekenen; zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen |
Computerübersetzung von Drittern: